De kanunnikessen
De kapittel van de mannelijke Sint-Germanius bevond zich dan wel op ongeveer dezelfde plek als die van Waltrudis, toch valt de oorsprong van Mons toe te wijzen aan de vrouwelijke kapittel. Een leven ten dienste van God betekende in het geval van de kanunnikessen allesbehalve een eenzijdig leven. Ze stamden af van de meest vooraanstaande Europese families en getuigden van een grote eruditie of geleerdheid. Cultuur, muziek en literatuur namen een belangrijke plaats in in hun leven. Het waren vrouwen die de mooiste gewaden droegen en die hun vrouwelijkheid en elegantie volop tentoonspreidden. Door de eeuwen heen groeide hun macht en rijkdom. Het waren trouwens deze vrouwen die opdracht gaven tot de bouw van de indrukwekkende Collegiale Sint-Waltrudiskerk...
Onbekende oorsprong
Vandaag is nog maar heel weinig bekend over het leven dat deze vrome vrouwen in het begin leidden. Pas in de 9de eeuw ontdekte men het monasterium van Castri-locus in een tekst uit het testament van Ansegisus, destijds abt van Saint-Wandrille (vlakbij Rouen). Een klooster wordt sowieso bewoond door nonnen, en het leven van een non wordt bepaald door strikte regels. Het zijn deze regels (canons) die aan de oorsprong liggen van de term kanunniken (canonicæ). Vanaf 1123 wordt voor het eerst gewag gemaakt van de kanunnikessen, terwijl kort daarna (rond 1149-1150) ook de kapittel wordt vernoemd. Vanaf dat moment zijn de kanunnikessen niet meer gebonden aan hun geloften van armoede, kuisheid en onderwerping. Op eender welke leeftijd kunnen ze toetreden tot de instelling, zo worden sommigen zelfs al op hun zesde benoemd. In dat geval worden ze opgevoed en opgeleid binnen de gemeenschap, die ze vanaf hun 25ste kunnen verlaten om een gezin te stichten. In dat geval behielden ze hun titel van kanunnikes, maar moesten ze wel hun prebende afstaan (inkomen voor de functie). Na hun dood behielden ze wel het recht om in de collegiale te worden begraven.
Evolutie
Door de eeuwen heen kende de instelling een grote evolutie, tot ze tijdens de 16de en 17de eeuw geseculariseerd werd. Dat ging als volgt: in de 10de eeuw eisten zowel de burgerlijke instanties als de heersers de materiële rijkdommen op die de kloosters bij hun ontstaan in de 7de eeuw van de adel ontvangen hadden. Bovendien wilde de burgerlijke macht ingrijpen in de regels van de kapittels. De gemeenschap viel nog steeds onder de abdis of de decanen.
In de instelling in Mons waren er hoogstens 30 kanunnikessen (de inkomsten bepaalden het aantal gegadigden). De toetredingsvoorwaarden voor de kapittel werden verschillende keren gewijzigd; zo konden vanaf de 13de eeuw enkel wettelijke riddersdochters er nog aanspraak op maken. Bepaalde regels bleken sowieso te strikt, waardoor verschillende leden van de kapittels weigerden om zich eraan de onderwerpen. Het was bijvoorbeeld niet meer mogelijk om voor je achttiende kanunnikes te worden, terwijl er voordien geen minimumleeftijd gold. Naar het einde van de 18de eeuw kregen de kanunnikessen het recht om tot vier maal per jaar het klooster te verlaten. Zo waren ze niet langer gebonden aan hun verblijfplaats. Tijdens de laatste jaren van het Ancien Régime leidden de kanunnikessen een werelds leven en frequenteerden ze in weelderige kleding adellijke feesten. Daardoor groeide de instelling uit tot een verblijfs- en opleidingsplek voor jonge adellijke meisjes, in afwachting van een eventueel huwelijk.
In de instelling in Mons waren er hoogstens 30 kanunnikessen (de inkomsten bepaalden het aantal gegadigden). De toetredingsvoorwaarden voor de kapittel werden verschillende keren gewijzigd; zo konden vanaf de 13de eeuw enkel wettelijke riddersdochters er nog aanspraak op maken. Bepaalde regels bleken sowieso te strikt, waardoor verschillende leden van de kapittels weigerden om zich eraan de onderwerpen. Het was bijvoorbeeld niet meer mogelijk om voor je achttiende kanunnikes te worden, terwijl er voordien geen minimumleeftijd gold. Naar het einde van de 18de eeuw kregen de kanunnikessen het recht om tot vier maal per jaar het klooster te verlaten. Zo waren ze niet langer gebonden aan hun verblijfplaats. Tijdens de laatste jaren van het Ancien Régime leidden de kanunnikessen een werelds leven en frequenteerden ze in weelderige kleding adellijke feesten. Daardoor groeide de instelling uit tot een verblijfs- en opleidingsplek voor jonge adellijke meisjes, in afwachting van een eventueel huwelijk.
Met de inlijving van België door Frankrijk in 1794 werd de kapittel gesloten en werden de eigendommen per opbod verkocht.
De rol van de kanunnikessen
Hun hoofdtaak was om op de relikwieën van Sint-Waltrudis te letten. Daarnaast stond hun leven in het teken van armenzorg, nog meer dan hun toewijding aan de godsdienst. In 1450 vragen de kanunnikessen om een collegiale te bouwen in de stijl van de Brabantse gotiek. Tijdens hun aanvraag zetten ze een lokale economie op poten in Mons door aan enkele honderden personen werk te verschaffen (in steengroeves en -fabrieken, bij glasmakers, timmermannen, ijzerbewerkers, dakwerkers enz). Daarnaast hielpen de kanunnikessen bij de nieuwe perceptie van kunst. Door met de artiest Jacques Du Broeucq samen te werken bij de inrichting van de collegiale, openden ze de weg naar nieuwe stijlen (renaissance, nieuwe materialen, klemtoon op beweging en op het leven enz.). Doordat de kanunnikessen goedkeuring kregen om te reizen, kwamen ze in aanraking met andere culturen en stonden ze symbool voor ruimdenkendheid.