Reeds bij het ontstaan van de stad, werd op de heuvel van Mons een heiligdom gebouwd, waarna er een Romaanse kerk ontstond en nadien, in de 15de eeuw, de gotische Collegiale zoals we haar vandaag kennen. De werken begonnen in 1450, met de bouw van het koor. Dit deel werd rond 1506 afgewerkt, gevolgd door het transept in 1525-1527, terwijl het schip zelf pas honderd jaar later, in 1621 werd afgewerkt. Het geheel werd opgetrokken in de vorm van een Latijns kruis en bestaat uit 29 kapellen. De kanunnikessen van Sint-Waltrudis zagen graag een 190 meter hoge toren verschijnen aan de westelijke gevel. De eerste steen werd in 1549 geplaatst, al geraakte de toren nooit helemaal af. Hieruit is dan ook het typische gezegde van Mons ontstaan: Wanneer iets lang duurt, zegt men in Mons “Het is zoals de toren van Sint-Waltrudis, het einde zullen we nooit meemaken!”. Rond 1686-1687 werden de werken definitief stopgezet.

Een voorbeeld van de Brabantse gotiek

De Collegiale Sint-Waltrudiskerk illustreert perfect de Brabantse gotiek, met zijn lengte van 115 meter, breedte van 32 meter (ter hoogte van het transept) en hoogte van 24,5 meter (bij het hoge schip). Ze past in de typische 15de-eeuwse stijl waarbij de basiliek in “vensterstijl” werd gebouwd, zonder overschrijding van de beuken van het transept en met een kooromgang die rond het koor met de kappellen loopt, waarbij dit koor kleiner is dan het schip.

Materiaalkeuze

De Collegiale werd gebouwd met lokale materialen, waaronder afwisselend blauwe hardsteen en zandsteen die zo een kleurrijk effect bieden aan het geheel. Hardsteen was een adellijke en duurzame steen, die over het algemeen werd gebruikt voor openbare en burgerlijke en tegelijk religieuze gebouwen (kerken, stadhuizen, hallen) maar ook voor gebouwen met defensieve doeleinden (stadsmuren, poorten van stadsvesten).

Wanneer het materiaal uiterst fijn moest worden gekapt of bewerkt, werd vooral voor blauwe hardsteen gekozen (ook wel klein graniet genoemd). Deze zelfde steen vinden we dan ook terug in de hogere stukken, de omkadering van de glas-in-loodramen, de torens, de luchtbogen en de waterspuwers. Het robuuste karakter van de muren wordt benadrukt door de sterke en resistente zandsteen van Brey, die trouwens een roestkleurig effect geeft aan de muren. Tegelijk is het raamwerk bedekt met zwarte leisteen, wat voor nog een bijkomend effect zorgt. En tot slot misschien het belangrijkste materiaal, ijzer. Temeer omdat het de eerste keer was dat het gebruikt werd in de Bergense bouwkunst. Ter hoogte van het grote venster bij de zuidelijke beuk werden de stenen montanten (verticale pijlers in de ramen) op vraag van de kanunnikessen vervangen door ijzeren modellen (eind 18de eeuw).
 

Unieke delen

De chevet (afsluiting van het koor) vormt een van de meest harmonieuze delen van de Collegiale. Dit halfrond, met verwijzing naar een piramidevorm, vertrekt vanuit een stevige basis en reikt tot het hoge plafond van het koor. Op uitzondering van de 13 delen van het chevet en de vuurspuwers, zijn de versieringen aan het gebouw eerder minimalistisch. Enkel de toren is wat meer gedecoreerd, met bepaalde elementen uit de renaissance. De uitzonderlijke toren bevindt zich achter het schip, aan de gevelzijde. Je kunt er trouwens een standbeeld van Waltrudis in herkennen, wat tegelijk het enige van buitenaf zichtbare standbeeld is van haar (De Beule, 1928).